En we er toch maar mee door moeten gaan
Laat ik eens beginnen met een bekentenis: toen ik met astrologie aan de slag ging, nu zo’n vijftien jaar geleden, dacht ik al snel dat ik als getrainde methodoloog en onderzoeker het astrologisch onderzoek weleens op een hoger plan zou kunnen tillen met betere onderzoeksdesigns, multivariate toetsing en nog wat van die zaken. Hoe schattig. Inmiddels verbaas ik me alweer jaren over het feit dat deze benadering van astrologisch onderzoek nog steeds zo dominant is in de astrologische literatuur.
Het (noodzakelijke) falen van astrologisch correlatie-onderzoek
Hoe werkt deze vorm van onderzoek? Je neemt een verschijnsel, een gebeurtenis, een karakterschets of een aandoening en probeert deze te koppelen aan astrologische symboliek. Ik neem een voorbeeld dat ik onlangs in mijn omgeving voorbij zag komen. Het is volstrekt willekeurig gekozen, ik had zo tig andere voorbeelden kunnen kiezen.[1] Een collega-astroloog ontdekt een verband tussen het overlijden van een naaste (de gebeurtenis) en de centaur chiron. Zij ziet dat deze door progressies wordt aangeraakt of zelf in progressies actief is in de horoscoop van nabestaanden. Vervolgens zoekt ze naar meer voorbeelden en ziet daarbij haar vermoeden bevestigd dat chiron vaak ‘actief’ is in de horoscopen van mensen die een naaste verliezen.
Dit soort astrologisch onderzoek kom je alom tegen. Wat is er mis mee? Best veel. Laten we eens beginnen met het meest overtuigende argument waarmee je dit soort onderzoek kan weerleggen: de empirie zelf. Als er één constante is in het empirisch onderzoek naar astrologie gedurende de laatste -zeg- 2000 jaar, dan is het wel dat dit soort verbanden wel in de hoofden van astrologen bestaan, maar nooit (als in: nooit!) standhouden in kritisch empirisch onderzoek. Cicero schreef het al in zijn De Divinatione in 44 na Christus, een groep zeer vooraanstaande wetenschappers schreef het in een manifest in 1975 (‘Objections to astrology’), en Geoffrey Dean heeft er een kruistocht van gemaakt om dit simpele feit aan de astrologische man en vrouw te brengen: astrologie werkt niet.[2][3] Althans niet op deze manier, voeg ik er van mijn kant maar aan toe.
Om mijn punt te verhelderen is het belangrijk een zogenaamde ontologische stelling te betrekken, dat wil zeggen dat we een uitspraak nodig hebben over de aard of realiteit van astrologische symbolen en hun relatie tot de realiteit van de stof waarin wij leven. Elke astroloog weet: een astrologisch symbool kan op stoffelijk niveau door de meest uiteenlopende verschijnselen worden aangeduid. Saturnus is een planeet, de tijd, de dood, je schoonmoeder, lood, et cetera. Het omgekeerde is echter ook waar: elk verschijnsel in de stof kan duiden op uiteenlopende symbolen. Om bij het voorbeeld van het overlijden van de naaste te blijven: dit betekent voor de ene nabestaande vooral een verlies (neptunus), een ander kan hierbij vooral het einde ervaren (saturnus), weer een ander ervaart onmacht (pluto). Maar evengoed is het mogelijk dat de nabestaande iets wezenlijks ervaart over verbindingen (venus) of dat het wereldbeeld zich verruimt door de gebeurtenis (jupiter). Kortom, de dood van een naaste kent niet één symbool en zeker niet een symbool dat wij er als buitenstaanders aan toe kunnen kennen. En wat geldt voor de dood van een naaste geldt voor alle verschijnselen in de stof. We zien nu waarom empirisch correlatie-onderzoek (‘bij overlijden van een naaste zien we chiron actief’) nooit iets kan opleveren.
Correlatie versus analogie
De Engelse filosoof en astroloog Geoffrey Cornelius wijst in dit verband op het onderscheid tussen een correlatie en een analogie.[4]. Ik vat zijn idee hier even samen in mijn eigen woorden. Een correlatie duidt op de samenhang van verschijnselen in de stof (mensen die veel roken, overlijden vaker aan longkanker), een analogie in de astrologie duidt op een astroloog die een astrologisch symbool toekent aan een stofrealiteit: een cliënt praat over moeder en de astroloog kijkt naar de maan in de horoscoop. Volgens Cornelius is deze activiteit, van het zien van de analogie, van een wezenlijk andere kwaliteit dan het vaststellen van een correlatie. Om de analogie te zien is geestelijke activiteit nodig. Of nog preciezer: om een analogie te zien, koppelt de astroloog een geestelijke realiteit (astrologische symboliek) aan een stoffelijk verschijnsel (een mens, gedrag, een planeet, een rotspartij). Met andere woorden, om astrologische symboliek ‘aan het werk’ te zien, is menselijke betekenisverlening nodig; zonder astroloog is er geen astrologische symboliek. Het is precies dit aspect dat ontbreekt in correlatie-onderzoek: dat ontbeert de geestelijke activiteit van de astroloog, waardoor astrologische symboliek wordt verengd tot een één-dimensionele uiting in de stof. Dit verklaart -opnieuw- waarom dit type onderzoek nog nooit iets heeft opgeleverd.
Levende versus. dode duiding en de ‘participation mystique’
De verbazing waar ik eerder over sprak heeft te maken met het feit dat astrologen onderzoeksmethoden gebruiken waarvan ze kunnen weten dat ze niet werken. Om nogmaals Cornelius aan te halen: hij maakt een onderscheid dat elke astroloog uit eigen ervaring kent: het onderscheid tussen wat ik maar even noem levende en dode duiding van astrologische symboliek. Een dode duiding is een duiding waarbij regels worden toegepast zonder dat de astroloog de waarheid van de symboliek ervaart: de astroloog krijgt een plutonisch iemand voor de neus en begint -puur op basis van beschikbare kennis- over macht/onmacht, onbewuste, et cetera te spreken. Feitelijk kan iedereen zo’n duiding maken, dus ook de niet-getrainde astroloog: een kwestie van opzoeken van informatie. Een levende duiding daarentegen kenmerkt zich door het feit dat de waarheid van de astrologische symboliek door de astroloog wordt ervaren. Deze ervaring wordt vaak aangeduid als een ‘participation mystique’. Een aanduiding van de Franse antropoloog Lévy-Bruhl, die daarmee tot uitdrukking brengt dat mensen in staat zijn op mystieke of mysterieuze wijze verbinding te maken met een geestelijke realiteit die onder, achter en boven de stofrealiteit uitgaat. Dit is feitelijk het grote mysterie van de astrologie (en tal van andere esoterische benaderingen).
Ik vermoed dat er weinig astrologen zijn die niet van mening zijn dat de betekenis van astrologische duiding ergens in dit mysterie ligt. Wat dan verbaast, is dat ze niettemin astrologisch onderzoek doen op een wijze waarbij deze cruciale werkzame stof buiten beschouwing wordt gelaten.
De waarheid in geest en stof
Als astrologen leven we in zowel een geestelijke als een stoffelijke realiteit. Beide realiteiten kennen eigen wetmatigheden en (dus) een eigen waarheid. De waarheid in de stof ligt in empirische feiten, de waarheid in de geest kennen we alleen in ons hart. Ik geloof dat de geestelijke realiteit van de astrologische symboliek ons op dat niveau aanraakt. Dat is waarschijnlijk ook de reden dat we allemaal ooit met astrologie zijn begonnen. Tegelijkertijd leven we in de stof en op dat niveau komen we onderscheid, dualiteit, feiten en meningsverschillen tegen. Dit verklaart in mijn geval waarom ik astrologie ging studeren, terwijl mijn verstand het eerste jaar tegen me zei: de feiten kunnen niet kloppen. Op dit stoffelijke niveau komen we ook het empirisch correlatie-onderzoek tegen dat laat zien dat de veronderstelde verbanden tussen empirische verschijnselen en astrologische symboliek niet bestaan.
Moeten we er dan maar mee ophouden? Tuurlijk niet, we hebben allemaal recht op onze hobby’s in de stof. Zo schrijf ik zelf graag dit soort stukjes. Ik vermoed dat deze stoffelijke activiteit ons ook kan helpen om toegang te krijgen tot de waarheidsdimensie in de geest, waar het eigenlijke astrologische werk plaatsvindt. Dus mijn motto zou zijn: laat duizend bloemen bloeien omdat ze één bloem zijn.
[1] Ik ben de betreffende astroloog dankbaar, want door haar kwam ik op het idee voor dit artikel.
[2] Er zijn veel bronnen. http://www.astrology-and-science.com/index.htm is een goed startpunt van relevante auteurs, argumenten, onderzoeksoverzichten, et cetera. Het werk van Dean en andere sceptici is o.a. te vinden op: https://www.csicop.org/about/about_csi.
[3] Er wordt altijd één uitzondering genoemd: het onderzoek van de Franse statisticus Gauquelin naar het zogenaamde ‘mars-effect’ (atleten hebben mars significant vaker net boven de ascendant of op het MC staan). Hier valt het nodige over te zeggen, maar ik ben bereid om toe te geven dat één van de vele duizenden onderzoeken door de eeuwen heen een bevestiging van astrologie heeft opgeleverd. Trek uw eigen conclusie.
[4] Op de website http://www.cosmocritic.com/ zijn enkele teksten van Cornelius te vinden. Het meest uitgewerkt zijn zijn ideeën in: Cornelius G. (1994) The Moment of Astrology: origins in divination, London: Arkana Penguin Books.